Interview met Nick J. Swarth | Betonfraktion
Het spoor van de muziek in mijn leven kan ik precies terug volgen. Er is altijd muziek geweest, maar in mijn jeugd was dat vooral de muziek van anderen. Aan de ene kant was er de collectie klassieken van mijn vader, aan de andere kant de pop en rock van de generatie voor mij. Thuis hadden we een aansluiting op de draadomroep, met zo’n typische groengrijze luidspreker en een knop waarmee je naar vier zenders kon schakelen. Piratenzenders ontving je daarop niet, daar had je een transistortje voor nodig, dat kwam later.
Ik had er sowieso beeld bij nodig, zo bleek begin jaren ’70. Het nummer dat de deur naar mijn liefde voor muziek wijd opengooide, was ‘Coz I Luv You’ van Slade. Ik beschrijf die ervaring in mijn onlangs verschenen debuutroman, ‘1980 – De plasserparadox’. Uiteraard ging het om de muziek: de specifieke toonzetting, de opzwepende viool (een viool in een rocksong!); de tekst waarvan de paar flarden die ik verstond definitief smaakten naar meer. Maar minstens net zo belangrijk was wat ik zag op het scherm, die vier gasten in onaardse kloffies, die ongegeneerd aan het brammen waren. Zoals Johnny Rotten al zei: “Rock ’n’ roll is supposed to be fun. You remember fun don’tcha?” De volgende muzikale haven waarin ik aanlegde was de new wave. Punk vond ik muzikaal niet zo interessant, maar wel vanuit het oogpunt van energie en de DIY-gedachte. Toen begin jaren ’80 de scene zich opsplitste in dansmuziekadepten en rockgeoriënteerde gitaarmuziekadepten ging ik mee met de laatsten. Ik speelde slaggitaar in Fred Shepard’s Reward. We waren fan van The Gun Club en zo klonken we ook. We speelden in hun voorprogramma in de Effenaar. Daar hadden ze toen één kleedkamer, waarin iedereen zat. Jeffrey Lee Pierce was ziekig en spoelde paracetamolletjes weg met sloten witte wijn. Hij had ons horen spelen en vond het cool, maar adviseerde om minder terug te vallen op het E-akkoord. Zo hadden we het nog nooit bekeken haha! Mijn broer, die zong bij Fred, vroeg hem of hij een nummer voor ons wou schrijven. Dat wou hij natuurlijk niet, want goed materiaal gebruik je beter zelf, maar hij mompelde iets van: “Well, maybe something like this…” en rammelde een riff uit zijn gitaar. “Heb jij gezien wat hij speelde?” vroeg mijn broer. Dat had ik niet. Wel dát hij speelde, niet wát hij speelde. Met dat nummer is het nooit wat geworden. En met de band ook niet echt.
Ik vertel dit omdat het schetst hoe ik in de muziek verzeild raakte, maar vooral omdat bij alles wat ik doe die vroege invloeden nog steeds doorwerken. Het showelement van de glam rock, de energie van punk, het innovatieve van new wave en de rauwheid van de Gun Club, of bijv. The Birthday Party – ze vormen de specie waarmee ik mijn artistieke catacomben optrek. Of het nu gaat om de poëzie, het beeldend werk, de performances of de muziek.
De band bestaat sinds 2008. Toen ik in 2005 werd benoemd tot stadsdichter was de eerste die naar me toe kwam Frank Crijns (van Blast-allure – luister naar hun waarschijnlijk laatste plaat, ‘Vortographs’). “Laten we iets samen doen,” zei hij, “Jij gedichten en ik Sonic Youth akkoorden eronder.” Ik hield de boot af. Met mijn radicale, punky poëzie had ik al moeite genoeg om me als stadsdichter te positioneren.
Na anderhalf jaar in functie had ik er genoeg van om steeds te voldoen. Op dat moment zag ik een heel rauw, puur optreden van Doppelgenscher, twee bevriende Hamburgse kunstenaars, op slagwerk en gitaar. Precies de duw die ik nodig had. “Nu ben ik er aan toe om iets te doen waar iedereen koppijn van krijgt,” zei ik tegen Frank. Dat was de start van Betonfraktion. Frank en ik vormen dus de basis onder Betonfraktion. Maar het uitgangspunt is dat elk bandlid actief bijdraagt. Dus op een drummer die sec een ‘uitvoerende muzikant’ is, zaten we nooit te wachten. We hadden een goeie aan Maartje ‘Marzj’ Simons, maar die ging in 2015 haar eigen weg. Sindsdien timmert Kees ‘Provocase’ Swanenberg op de vellen en bekkens. Hoewel we alle drie wortelen in de alternatieve scenes van de jaren ’80, met een voorliefde voor de uithoeken van de muziek, en alle drie zo arm zijn als een kerkrat, bepalen de verschillen de chemie van de band. Een gediplomeerde componist/gitarist, een doe-het-zelf drummer en een dito punkpoet – that’s the way you spell Betonfraktion. Right on! Tegenwoordig doet iedere dichter het met een muzikant. Toen ik ermee begon lagen de jaren van de beatdichters toch al snel een kwart eeuw achter ons. Er viel iets te winnen. Ik had het geluk dat ik kon werken met improvisatie- en jazzmuzikanten als Tobias Delius, Wolter Wierbos, Steve Noble en Jacq Palinckx, om er een paar te noemen. Ik heb veel geleerd van die gasten, gewoon door met ze aan de slag te gaan. Veel gedaan ook met Niels Duffhues. Op dit moment vorm ik een improvisatie-noise-duo met DIY violist Max Swagemakers, Abstraktor.
Dat brengt ons bij dit coronale tijdsgewricht, waarin alles stilviel en niemand kan optreden. Ik mis het enorm. Betonfraktion liep net lekker, optredens in Duitsland, veelal samen met Snuff Queens, een toffe trashrock band. En plots, poef!, alles weg…
Eerlijk gezegd hadden we in Tilburg al veel verloren. De teloorgang van Incubate is tekenend. Dat zo’n festival de stekker eruit trekt, schept ruimte voor nieuwe initiatieven, zeggen mensen dan. Flagrante onzin. Het festival is weg en er kwam nul komma nul voor in de plaats. Plekken als Little Devil, Kim’s Kroeg, Paradox en Hall of Fame programmeren nog steeds gedurfd. Mijn favoriete underground podium is Gifgrond. De maandelijkse, compleet obscure avonden zijn helaas stilgevallen. Het is het soort van gif dat iedere samenleving nodig heeft. Ik hoop dat het corona overleeft! En oh, het is niet dat ik Roadburn vergeet, maar geef mijn portie stoner-shit gewoon lekker aan Fikkie. Heeft die ook eens een goeie dag.
Het hele idee van underground is in deze door nullen en enen geregeerde tijd zo goed als weg. Alles is zichtbaar en in ruime mate bovengronds voorhanden, nl. op je computer. Dat geldt ook voor de rafelranden. Een grandioos verschil met veertig jaar geleden. Ik heb die sfeer trachten te vatten in ‘1980 – De plasserparadox’. Er was niets. In Tilburg al helemaal niet. Het failliet van de textielnijverheid kwam met industriële ruïnes en kaalslag in het hart van de stad. Tarkovsky had er een film kunnen opnemen. Maar dat bleke toneel bood een ideale voedingsbodem voor de jeugdige dadendrang van de no-future generatie. Het voordeel van een braakland is dat je het in bezit kunt nemen. Je moest het zelf maar uitvinden. En dat deden we. En dat doen we nog steeds. En dat blijven we doen tot we poep zeggen. Maar dat zijn we voorlopig niet van plan.